Assessment: Allochtonen

15/12/2015 Leestijd: 3 minuten

Het is een bekend feit dat allochtone kandidaten vaak lager scoren op capaciteitentests dan autochtone kandidaten met een ver­ge­lijkbare achtergrond. Dit is een complex probleem waar diverse aspecten kunnen worden onderscheiden.

Rasverschillen
Sommige psychologen denken dat er genetische verschillen tussen rassen bestaan in intelligentie. Aziaten, blanken dan zwarten is in hun denken de volgorde van hoog naar laag. Wanneer je zoals Gardner intelligentie breder ziet dan ‘snapvermogen’ zoals dat in gangbare intelligentietests wordt gemeten, dan valt er misschien iets voor te zeggen. Blanken zijn dan beter in wetenschappelijke en onder­ne­mersachtige vaardigheden en zwarten blinken vaker uit in sport en moderne muziek (Gardner noemt dat fysieke en muzikale in­tel­ligentie). Toch is het idee dat diverse soorten intelligentie samen zouden hangen met huidskleur (en lichaamsbouw) een wat vreemd idee voor de meesten van ons. Aan de andere kant is het natuurlijk wel zo dat een basketballer van één meter vijftig minder geschikt lijkt dan iemand van meer dan twee meter. En dat er meer lange, grote, zwarte basketballers, hardlopers of boksers bestaan.

Milieu
Een andere verklaring is dat minderheidsgroepen ongeveer per definitie een achterstand oplopen. Het gaat dan om zaken als taal, geld, voeding, gezondheid, woonomgeving en het intellectuele niveau van de ouders. Allochtonen hebben dan automatisch een slechtere start en dat wordt zichtbaar in de latere prestaties op de cognitieve test. Als dit de enige verklaring zou zijn, dan is het een kwestie van tijd. Allochtonen die inburgeren – dat wil zeggen de Nederlandse normen en waarden overnemen – beginnen meer en meer te lijken op autochtonen. Ook daar zijn voorbeelden van te vinden: een burgemeester met een Marokkaanse afkomst of een zwarte president.

Test bias
Een laatste verklaring is dat de test waarmee het intellectueel niveau wordt bepaald discrimineert tegen groepen met een allochtone achtergrond. Psychometrisch gesproken betekent dit dat twee kandidaten met hetzelfde intelligentie-niveau – maar met een andere achtergrond – een verschillende kans hebben om dezelfde score te behalen. De allochtoon heeft bij zo’n test een lagere kans, ondanks zijn zelfde intellectuele niveau. Dit wordt dan – onbedoeld – veroorzaakt door kenmerken in de test zelf. Een simpel voorbeeld: stel je bent geïnteresseerd in de numerieke vermogens van een kandidaat, ofwel kan hij goed rekenen en heeft hij inzicht in relaties tussen getallen. Wanneer nu de test tevens een beroep doet op verbaal begrip – bijvoorbeeld door het gebruik van zogeheten ‘redactiesommen’ – dan worden er twee dingen tegelijk gemeten. Verbaal en numeriek snapvermogen tegelijkertijd in één test. Dit is meestal onwenselijk. Je wilt een begrip zo zuiver mogelijk meten. Indien dit fenomeen statistisch aantoonbaar is, spreek je van test bias. Tijd om de test aan te passen.

Maar…
Hoewel het psychometrisch beter is wanneer tests ‘culture-fair’ zijn, is het de vraag of tests die een bias hebben per definitie slechter zijn. Immers, de test wordt gebruikt om succes in een Nederlandse functie te voorspellen. Dat er dan zaken door elkaar lopen is misschien niet eens zo erg. Een test die numerieke intelligentie tracht te meten, maar en passant ook (Nederlands) verbaal inzicht meet, zou best eens een goede voorspeller van beroepssucces kunnen zijn. Wat heb je als assessor liever: een test waarmee je culture-fair kunt vaststellen hoe goed iemands numeriek inzicht is (waarbij je niet weet hoe verbaal vaardig iemand is), of een test waarbij beide soorten intelligentie wat door elkaar heenlopen?
Zijn allochtonen dus in het algemeen per definitie “iets minder geschikt” voor autochtone functies? Het antwoord weet ik niet.

0 reactie(s) op “Assessment: Allochtonen”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.