WWZ-jurisprudentie: what’s new?

16/02/2016 Leestijd: 4 minuten

In de afgelopen weken zijn de eerste WWZ-uitspraken gepubliceerd. Uit de uitspraken kan afgeleid worden dat kantonrechters zeker (nog) niet op één lijn zitten voor wat betreft de toepassing van de nieuwe wetgeving. Ik licht dat toe aan de hand van enkele recente uitspraken.

Kantonrechter Almelo 30 juli 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:3663
In deze zaak ging het om een pro-forma ontbindingsprocedure, waarin partijen verzocht hadden om toepassing van een langere ontbindingstermijn dan de wet voorschrijft en een hogere vergoeding dan de transitievergoeding. Partijen verzochten ontbinding met ingang van 1 januari 2016, terwijl de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 8 BW de datum diende te bepalen op 31 oktober 2015. Onder verwijzing naar de Parlementaire Geschiedenis geeft de kantonrechter in zijn beslissing aan dat hij meent dat dit verzoek om verlenging van de ontbindingstermijn afgewezen moet worden. De kantonrechter gaat daartoe evenwel niet direct over, maar besluit een mondelinge behandeling te plannen om dit met de partijen te bespreken. Ook voor toekenning van een andere vergoeding dan de transitievergoeding of de billijke vergoeding, ziet de kantonrechter geen reden. Op de transitievergoeding had de werknemer op basis van het overgangsrecht namelijk geen recht en voor toekenning van een billijke vergoeding aan de werknemer is slechts ruimte indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, hetgeen niet aan de orde was, aldus de kantonrechter.

Kantonrechter Amersfoort 30 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5761
Ook in deze zaak verzochten partijen in een pro-forma ontbindingsprocedure om een verlenging van de ontbindingstermijn. In tegenstelling tot de kantonrechter Almelo had de Amersfoortse kantonrechter er geen problemen mee om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op een later tijdstip dan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.

Kantonrechter Rotterdam 31 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5563
Ook in deze zaak ging het om een pro-forma ontbindingsprocedure. Partijen verzochten ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2015 onder toekenning van een vergoeding van € 40.000,00 bruto, waarin de wettelijke transitievergoeding geacht werd te zijn inbegrepen. De kantonrechter overwoog in zijn beschikking dat in het kader van een beëindiging van een arbeidsovereenkomst de wet de kantonrechter slechts de mogelijkheid biedt om twee soorten vergoedingen toe te kennen, te weten de transitievergoeding of de billijke vergoeding. Toekenning van een billijke vergoeding aan de werknemer is, behoudens enkele uitzonderingen, alleen mogelijk en bedoeld voor een geval waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zoals onder andere in artikel 7:671b lid 8 sub c BW bepaald. Nu niet was gesteld of gebleken dat daarvan sprake was, kon de kantonrechter de vergoeding bij gebreke van een behoorlijke grondslag niet toekennen als billijke vergoeding. Wel vermeldde de kantonrechter in het dictum dat de werkgever bereid was om aan de werknemer een vergoeding ter hoogte van € 40.000,00 bruto toe te kennen vanwege inkomstenderving, waarin de wettelijke transitievergoeding geacht werd te zijn inbegrepen.

Kantonrechter Rotterdam 13 augustus 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5903
Ook in deze zaak ging het om een pro-forma ontbindingsprocedure. De werkgever was bereid om aan de werknemer een beëindigingsvergoeding te betalen van € 125.000,00 bruto, waarbij de transitievergoeding geacht werd te zijn verdisconteerd in die vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat hij dit bedrag niet als billijke vergoeding kon toekennen, omdat geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Verder oordeelde de kantonrechter dat de vergoeding van € 125.000,00 de transitievergoeding en het daaraan gekoppelde maximum van € 75.000,00 bruto als bedoeld in artikel 7:673 lid 2 BW ver te boven ging, zodat hij ook om die reden de vergoeding niet kon toekennen. De kantonrechter meende echter dat voor afwijzing van de vergoeding evenmin grond bestond, nu uit de stellingen van partijen bleek dat zij overeenstemming hadden bereikt over de hoogte van de vergoeding. De kantonrechter nam daarom in de beschikking op dat hij de arbeidsovereenkomst zou ontbinden met ingang van 1 januari 2016 en dat hij “had verstaan” dat werkgeefster aan werknemer een vergoeding zou betalen van € 125.000,00 bruto, in welk bedrag de aanspraken van de werknemer op de transitievergoeding begrepen waren.

Uit deze uitspraken volgt dat de kantonrechter Almelo zowel voor wat betreft de opzegtermijn als voor wat betreft de ontslagvergoeding niet wil afwijken van de regels die door de wetgever zijn gesteld. De Amersfoortse en Rotterdamse rechters denken daarentegen met partijen mee. De kantonrechter Amersfoort is bereid voor wat betreft de opzegtermijn wel af te wijken van de wettelijke regels. De kantonrechter Rotterdam is zelfs twee keer bereid om met partijen mee te denken; hij wijst de vergoedingen (die hoger zijn dan de transitievergoeding en niet kunnen worden aangemerkt als een billijke vergoeding) namelijk niet af maar ook niet toe, maar is wel bereid om in zijn beslissing op te nemen dat hij begrepen heeft dat de werkgever bereid is om een dergelijke vergoeding aan de werknemer te betalen. Let wel, de werknemer heeft daarmee nog geen executoriale titel verkregen om de beëindigingsvergoeding ook daadwerkelijk bij de werkgever te kunnen incasseren.

Zoveel kantonrechters, zoveel uitspraken. Ik ben benieuwd wat we de komende weken en maanden nog meer gaan lezen. Ik houd u op de hoogte!

0 reactie(s) op “WWZ-jurisprudentie: what’s new?”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.